Factuur verrekenen met schade slaagt niet, ingebrekestelling ontbreekt
Samenvatting
De eiser heeft in opdracht van de gedaagde tegen een uurtarief bouw- en montagewerkzaamheden verricht tijdens projecten in Duitsland. De gedaagde heeft de eiser echter niet betaald voor zijn werkzaamheden. De gedaagde geeft hiervoor drie redenen.
Drie redenen
Allereerst stelt de gedaagde dat hij de eiser verschillende bedragen contant heeft betaald, welke hij niet meeneemt in zijn vordering. Ten tweede geeft de gedaagde aan dat het werk niet goed is uitgevoerd, waarvoor hij nu door de opdrachtgever wordt aangesproken. De opgelopen schade moet volgens de gedaagde door de eiser worden betaald. Ten derde is er volgens de gedaagde nooit een uurtarief van €30,- afgesproken.
Uurtarief
De rechter stelt vast dat het aantal uren dat de eiser in rekening heeft gebracht niet wordt betwist. Bij enkele facturen is een uurtarief van €27,- in rekening gebracht, waarvan de hoogte van het uurtarief door de partijen niet wordt betwist. Daarom worden deze facturen toegewezen. De rechter stelt vast dat een uurtarief van €30,- niet is overeengekomen. De gedaagde moet het overige aantal gewerkte uren betalen tegen een uurtarief van €27,-.
Vereiste ingebrekestelling
De contante betalingen worden betwist. Ook kan de gedaagde niet bewijzen dat hij de eiser contant heeft betaald. Deze betalingen kunnen daarom niet worden verrekend. De eiser is nooit in gebreke gesteld voor de volgens de gedaagde opgelopen schade. Een ingebrekestelling is een vereiste voor het kunnen rekenen van een schadevergoeding. De gedaagde wordt dan ook veroordeeld in alle kosten van de procedure.
vonnis
in de zaak van
Eiser, handelende onder de naam Eiser
wonende en zaakdoende te, eisende partij
gemachtigde mr. E.C.Y. Cheung (IncassoJuristen.nl / IntoCash) tegen
de besloten vennootschap Gedaagde B.V.
statutair gevestigd te, gedaagde partij procederend in persoon
Partijen worden hierna Eiser en Gedaagde genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 9 oktober 2015 en de daarin genoemde processtukken de gehouden de comparitie van partijen van 14 december 2015.
2. De vordering en het verweer
2.1. Eiser vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Gedaagde veroordeelt om aan hem te betalen:
– een hoofdsom van € 9.146,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata tot aan de dag van algehele voldoening, tot 26 augustus 2015 berekend op €462,31;
– de buitengerechtelijke incassokosten van € 832,33, te vermeerderen met wettelijke rente;
– de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente; en
– de nakosten.
IN151043
2.2. Eiser baseert zijn vordering op de stelling dat hij in opdracht van Gedaagde tegen een uurtarief van € 27,00 en later € 30,00 bouw- en montagewerkzaamheden (het monteren
van gevels) heeft verricht op diverse projecten in Duitsland en dat Gedaagde, ondanks sommatie daartoe, een vijftal facturen van in totaal € 9.146,50 niet heeft voldaan. Daarom vordert Eiser naast betaling van de hoofdsom tevens wettelijke handelsrente en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.3. Gedaagde beroept zich op verrekening. Allereerst voert Gedaagde aan dat hij diverse contante betalingen aan Eiser heeft voldaan voor onder andere kost en inwoning, vertier, een kitspuit en voor de reparatie van een bus. Deze bedragen zijn ten onrechte niet op de vordering in mindering gebracht. Verder voert Gedaagde aan dat Eiser het opgedragen werk niet goed heeft uitgevoerd waarvoor Gedaagde nu door zijn opdrachtgever wordt aangesproken. Deze schade dient Eiser te vergoeden. Verder betwist Gedaagde dat voor het project in Hamburg een afwijkend uurtarief van € 30,00 is overeengekomen.
3. De beoordeling
3.1. De kantonrechter stelt vast dat Gedaagde het aantal door Eiser in rekening gebrachte manuren voor de verschillende projecten niet betwist. Ook de hoogte van het door Eiser in rekening gebracht uurtarief van € 27,00 voor de projecten in Wilhelmshaven, München en Düsseldorf betwist Gedaagde niet zodat de drie facturen voor deze projecten (in totaal € 5.756,50) in beginsel voor toewijzing gereed liggen.
3.2. Partijen worden wel verdeeld gehouden over het uurtarief voor het project in Hamburg. Eiser stelt dat een afwijkend uurtarief van € 30,00 mondeling is overeengekomen omdat hij tijdens dit project niet meer mee kon rijden met Gedaagde, hetgeen bij de andere projecten wel het geval was. Gedaagde betwist dit gemotiveerd en tijdens de comparitie van partijen wijst Gedaagde erop dat Eiser gedurende het project in Wilhelmshaven, waarvoor een uurtarief van € 27,00 gold, ook met eigen vervoer is gegaan. De kantonrechter stelt vast dat Eiser dit verweer onweersproken heeft gelaten zodat niet komt vast te staan dat partijen voor het project in Hamburg een afwijkend uurtarief van
€ 30,00 zijn overeengekomen. Ten aanzien van de twee facturen die betrekking hebben op
het project in Hamburg ligt in beginsel dan ook een bedrag van € 2.025,00
((39 + 36 uur) x € 27,00) en een bedrag van € 1.026,00 (38 uur x € 27,00) voor toewijzing
gereed.
3.3. De volgende vraag die ter beoordeling voorligt is of Gedaagde zich op verrekening kan beroepen. Tijdens de comparitie van partijen heeft Eiser verklaard dat hij inderdaad vergoedingen van Gedaagde heeft ontvangen voor kost en inwoning, echter deze kosten maken geen onderdeel uit van de facturen die enkel zien op de gewerkte manuren. Verder ontkent Eiser een voorschot van € 750,00 van Gedaagde te hebben ontvangen voor de reparatie van een bus. Gelet op deze gemotiveerde betwisting komt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet vast te staan dat Gedaagde voor de reparatie van de bus geld aan Eiser heeft voldaan. Verder stelt Gedaagde dat hij van collega montagebedrijf Würth een rekening heeft gekregen voor een door Würth voor Eiser aangeschafte kitspuit van € 416,62. De kantonrechter stelt vast dat Eiser tijdens de comparitie van partijen onweersproken heeft verklaard dat hij de kitspuit voor beëindiging van zijn werkzaamheden aan Würth heeft teruggegeven.
3.4. Voor wat betreft de schade die Gedaagde op Eiser wil verhalen, overweegt de kantonrechter het volgende. Voor een geslaagd beroep op verrekening wegens schadevergoeding is naast een tekortkoming in de nakoming vereist dat Eiser in verzuim is (artikel 6:74 BW). Verzuim treedt in wanneer Eiser schriftelijk in gebreke is gesteld om binnen een redelijke termijn alsnog na te komen. Gedaagde heeft echter verklaard dat hij Eiser enkel telefonisch in gebreke heeft gesteld en dat hij de problemen inmiddels met een collega montagebedrijf heeft opgelost zodat aan het verzuim vereiste niet is voldaan. Nog los van de vraag derhalve of Eiser bij het monteren van gevels in Hamburg te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, kan reeds wegens het ontbreken van een schriftelijke ingebrekestelling het beroep van Gedaagde op verrekening met schade niet slagen.
3.5. Nu het verrekeningsverweer van Gedaagde niet slaagt en gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. en 3.2. is overwogen, wijst de kantonrechter van de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 8.807,50 toe, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de specifieke facturen.
3.6. Verder acht de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat Eiser buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag van € 832,33 is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die geacht worden redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten al zijn betaald.
3.7. Gedaagde wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis. Het gevorderde nasalaris wordt toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00.
4. De beslissing
De kantonrechter
4.1. veroordeelt Gedaagde om aan Eiser te betalen een bedrag van € 9.639,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 8.807,50 vanaf de vervaldata van de specifieke facturen tot aan de dag van volledige betaling;
4.2. veroordeelt Gedaagde in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Eiser begroot op € 77,84 aan dagvaardingskosten, € 221,00 aan griffierecht, € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze proceskosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan tot aan de dag van algehele voldoening, en € 100,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan;
4.4.
4.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. SJ. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2016.