Een partij die zich beroept op wanprestatie is nog niet van de betalingsverplichting ontslagen
Samenvatting
De eiser heeft uitzendkrachten ingezet die schilderwerkzaamheden hebben verricht voor de gedaagde. De gedaagde heeft de facturen over deze werkzaamheden niet betaald. Hij stelt dat er fouten zijn gemaakt in de uitvoering van de werkzaamheden. De gedaagde geeft aan dat hij alle werkzaamheden zelf heeft moeten herstellen. De schade bedraagt volgens hem 50.000 euro.
De rechter legt de gedaagde uit dat het zo niet werkt. Al beroept een partij zich (terecht) op wanprestatie, dan betekent dit niet dat deze partij niet hoeft te betalen. Daar is meer voor nodig. De rechter begrijpt dat gedaagde zich beroept op verrekening van de schade. Echter kan de gedaagde niet onderbouwen dat de schade is veroorzaakt door de ingeschakelde uitzendkrachten.
De gedaagde moet de hoofdsom en de kosten van de procedure betalen.
vonnis
in de zaak van:
de besloten vennootschap EISER B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
eisende partij
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung,
tegen:
de besloten vennootschap Gedaagde GEDAAGDE B.V.,
gevestigd te Helmond,
gedaagde partij,
procederend bij haar directeur.
Partijen worden hierna EISER en GEDAAGDE genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 14 november 2019 en de daarin genoemde processtukken;
– de aanvullende producties 5 en 6 van de zijde van Eiser;
– de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 25 februari 2020.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Eiser en Gedaagde hebben een overeenkomst gesloten op basis waarvan Eiser uitzendkrachten bij Gedaagde te werk stelt.
2.2 In week 21 tot en met week 23 van het jaar 2019 zijn de heer B. Kabalp en de heer M. Yildriz als uitzendkrachten bij Gedaagde te werk gesteld. Zij hebben schilder-, verf- en straalwerkzaamheden verricht aan een jacht van een klant van Gedaagde.
2.3 Eiser heeft aan Gedaagde facturen verzonden. Na onderling overleg zijn partijen overeengekomen dat de factuur die ziet op week 23 wordt kwijtgescholden, zodat Gedaagde deze factuur niet hoeft te voldoen.
2.4 De resterende twee facturen, te weten de factuur van week 21 met kenmerk 190333 ter hoogte van € 2.896,00 en de factuur van week 22 niet kenmerk 190355 ter hoogte van 1.645,85, zijn tot op heden onbetaald gebleven.
2.5 Eiser heeft ook na het sturen van betalingsherinneringen geen betaling verkregen van Gedaagde. Eiser heeft vervolgens de vordering ter incasso uit handen gegeven aan haar gemachtigde.
3. De vordering en het verweer
3.1 Eiser vordert — kort samengevat — dat Gedaagde, uitvoerbaar bij voorraad, wordt
veroordeeld om te betalen:
– een bedrag van C 4.541,85, vermeerderd niet de wettelijke handelsrente ex artikel 6:1 19a B W vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen tot aan de dag der algehele voldoening:
– de buitengerechtelijke incassokosten van € 579,19 exclusief btw, vermeerderd niet de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis;
– de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW als deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van liet in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan:
– de nakosten ter hoogte van 50% van het geldende salaris gemachtigde, indien en voor zover deze kosten niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 2 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft voldaan.
3.2 Eiser legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van een tussen partijen gesloten overeenkomst, op grond waarvan Gedaagde bij Eiser personeel heeft ingeleend, zodat Gedaagde de daarmee verband houdende facturen van Eiser dient te betalen.
3.3 Gedaagde voert daartegen verweer en stelt niet tot betaling van de facturen gehouden te zijn, omdat de betreffende werknemers fouten hebben gemaakt bij de uitvoering van hun werkzaamheden aan de drinkwatertanks. Zo stelt Gedaagde dat de werknemers zelf verf hebben gemengd, terwijl dit normaliter door de voorman van Gedaagde wordt gedaan. Vervolgens zijn de werknemers niet een verfroller aan de slag gegaan en hebben zij de hele tank geverfd, zo stelt Gedaagde. Dit terwijl de voorman slechts twee kleine plekjes had geconstateerd die bijgewerkt moesten worden. Verder voert Gedaagde aan dat het herstelwerk bestaat uit het geheel opnieuw stralen van de drinkwatertanks. Aangezien Gedaagde zelf herstel heeft moeten uitvoeren, stelt zij dat Eiser tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door geen geschikte werknemers aan te leveren, ten gevolge waarvan Gedaagde schade lijdt.
3.4 Ter comparitie van partijen voert Gedaagde aan een vordering op Eiser te hebben ter
hoogte van de herstelkosten waar Gedaagde mee is geconfronteerd. In haar mondeling antwoord begroot Gedaagde de herstelkosten op een bedrag van € 30.000,-. Ter comparitie voert zij aan dat de herstelkosten in totaal circa € 50.000.- bedragen.
3.5 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of Gedaagde gehouden is de facturen van Eiser
te betalen. Niet in geschil is dat er tussen partijen een overeenkomst bestaat en dat Eiser uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen op grond van deze overeenkomst door twee werknemers ter beschikking te stellen om bij (een klant van) Gedaagde werkzaamheden te verrichten.
4.2 Gedaagde voert aan dat zij niet gehouden is de facturen te betalen, omdat Eiser is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door werknemers ter beschikking te stellen die fouten hebben gemaakt bij de uitvoering van hun werkzaamheden; Gedaagde draagt op dit moment de (herstel)kosten daarvan.
4.3 Overwogen wordt dat een partij die zich beroept op wanprestatie daarmee nog niet van haar uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting is ontslagen, zelfs niet als dat beroep op wanprestatie slaagt. Daar is meer voor nodig, bijvoorbeeld een beroep op (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Dat is hier niet aan de orde.
4.4 De kantonrechter begrijpt, mede gezien de toelichting ter zitting, het verweer van Gedaagde aldus dat zij zich op verrekening beroept. Gedaagde heeft dat beroep op verrekening, echter onvoldoende onderbouwd. Zo heeft Gedaagde bijvoorbeeld niet gemotiveerd toegelicht dat door de desbetreffende krachten, te weten de heren Kabalp en Yildriz, schade is ontstaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van Eiser, onder meer bestaande uit schriftelijke verklaringen van Kaybalp en Yildriz, had het op de weg van Gedaagde gelegen haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Reeds hierom faalt het beroep op verrekening.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen. Datzelfde geldt voor de ter zake gevorderde wettelijke handelsrente (in de zin van artikel 6:119a BW), waartegen Gedaagde geen (afzonderlijk) verweer heeft gevoerd, één en ander als hierna vermeld.
4.6. Eiser vordert een bedrag van E 579,19 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat Eiser voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aangezien het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief zal de vordering worden toegewezen.
4.7. Gedaagde wordt, als de in het ongelijk gestelde partij. in cle kosten van de procedure veroordeeld. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is toewijsbaar, één en ander als hierna vermeld.
4.8. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vernield.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1 veroordeelt Gedaagde om aan Eiser te betalen de hoofdsom van E 4.541.85 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:1 19a BW over de factuurbedragen waaruit de hoofdsom is opgebouwd, vanaf de respectievelijke vervaldatum van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van E 579,19, tevens vermeerderd niet de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW als deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan;
5.2. veroordeelt Gedaagde in de kosten van de procedure, aan de zijde van Eiser tot heden begroot op € 81,83 aan explootkosten, € 486,00 aan griffierecht en E 600,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde, met de wettelijke rente hierover vanaf de 15′ dag nadat Gedaagde schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
5.3 veroordeelt Gedaagde in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op 120,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde. met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf de 15′ dag nadat Gedaagde schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
5.4 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Janssen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2020.