Klanten beoordelen ons met een

Reisbureau heeft de reisagent niet in gebreke gesteld of de mogelijkheid gegeven tot herstel

18 februari 2020 | Rechtbank Leeuwarden | 7966992 \ CV EXPL 19-6339

Samenvatting

De gedaagde is eigenaar van en reisbureau (eenmanszaak). De eiser is een reisagent. De twee partijen hebben een agentuurovereenkomst gesloten. De eiser maakte boekingen voor klanten. Voor elke boeking zou zij een commissiepercentage krijgen. Ook maakte de eiser gebruik van de faciliteiten van het reisbureau.

Gedaagde weigert commissie te betalen
De eiser heeft de overeenkomst op 1 juli 2018 opgezegd. Op dat moment werkte de eiser nog aan acht boekingen. De gedaagde wil de commissie over deze acht boekingen niet betalen aan de eiser. De gedaagde geeft aan dat de eiser de boekingen niet volledig heeft afgehandeld. Ook zouden er fouten zitten in het reeds verrichte werkt.

Tegenvordering gedaagde
De gedaagde heeft een tegenvordering. In de overeenkomst is opgenomen dat bij een omzetverschil van 10% tussen twee touroperators, de commissie moet worden terugbetaald. De eiser vindt dat deze tegenvordering moet worden afgewezen. Volgens de eiser is zij nooit op de hoogte gebracht van de omzetverschillen.

Eigen initiatief 
De rechter bekijkt de correspondentie tussen beide partijen en merkt op dat dat de gedaagde zonder overleg en op eigen initiatief de boekingen zelfstandig heeft afgehandeld. Hiermee heeft de gedaagde zelf de verantwoordelijk op zich genomen voor de volledige afhandeling. De kosten en fouten die eiser heef gemaakt, kan de gedaagde dus niet verhalen op de eiser.

Omzetverschillen niet besproken
De rechter is van mening dat de gedaagde niet voldoende kan bewijzen dat zij de omzetverschillen jaarlijks met de eiser heeft besproken of heeft aangestuurd op het aanpassen van de gemaakte omzet. Hierdoor heeft de gedaagde de eiser de kans ontnomen om het omzetverschil tussen de touroperators aan te passen. Bovendien staat in de overeenkomst dat een eventuele terugbetaling van de commissie per jaar wordt berekend. De partijen hebben dit bedrag echter nooit jaarlijks afgerekend. Hierdoor hoefde de eiser niet te verwachten dat deze afrekening nu opeens wél zou plaatsvinden. Dat zou niet redelijk zijn.

vonnis

inzake

Eiser,

eiseres in conventie,

gedaagde in reconventie,

gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung, werkzaam bij lntoCash;

tegen

Gedaagde,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

procederende in persoon.

Partijen zullen hierna Eiser en Gedaagde worden genoemd.

1.            Procesverloop

1.1.         Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

– het tussenvonnis van 10 september 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
– de akte overlegging producties van Eiser-Gedaagde;
– het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 21 januari 2020.

1.2.         Ten slotte is vonnis bepaald.

2.            De feiten in conventie en in reconventie

2.1.         Gedaagde heeft een eenmanszaak genaamd Reisbureau (hierna: Reisbureau). Zij is een reisorganisator die pakketreizen aanbiedt. Gedaagde ontvangt over haar boekingen bij de touroperators een basiscommissie.

2.2.         Eiser is persoonlijk reisagent. Gedaagde en Eiser hebben op 1 januari 2014 een agentuurovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst deed Eiser boekingen voor haar klanten waarbij zij gebruik maakte van alle inkoopvoorwaarden en faciliteiten van Reisbureau.

2.3.         Voor boekingen via Reisbureau ontving Eiser een percentage van de basiscommissie. In bijlage I van de agentuurovereenkomst is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende bepaald:

–    “De PRA ontvangt 70 ,% van de basiscommissie, waarbij minimaal 25 euro per boeking aan Toerkoop Reisbureau wordt voldaan. Over overige verdienste zal dit percentage ook aangehouden worden.

– De omzet tussen TUI Nederland en C moet gelijkmatig verdeeld worden. Bij een verschil van meer dan 10% wordt er geen commissie-uitbetaling over de betreffende reisorganisatie gedaan. Dit wordt per jaaromzet berekend.”

2.4.         Eiser heeft de overeenkomst tegen 1 juli 2018 opgezegd. Ten tijde van de opzegging had Eiser nog acht boekingen lopen bij Reisbureau.

2.5.         Op 5 juli 2018 heeft Gedaagde een brief aan Eiser verzonden, waarin staat, voor zover hier van belang:

“In de bijgesloten documenten vind je de afrekening van juni en de verrekening conform het contract terug. De bedragen zullen met elkaar warden verrekend en het restant zal per ontgaande naar je warden overgemaakt.

De boekingen die nog gaan vertrekken zullen wij gaan afhandelen en hiervan brengen 31’C de klanten op de hoogte. Wij raden je aan dit ook zelf met de klanten te communiceren, wij ervaren dat klanten hiervan niet op de hoogte zijn.”

2.6.         Op voornoemde brief heeft Eiser per e-mail van 5 juli 2018 gereageerd. In die e-mail staat, voor zover hier van belang:

“Ik wil jou dringend verzoeken de afrekeningen en de betalingen in orde te maken.

Jij geeft elke keer weer aan dat ik recht heb op betaling, de week na de maand dat de klanten zijn vertrokken maar hier houd jij je niet aan.

Ook snap ik niet dat jij hebt besloten de boekingen die in de toekomst vertrekken af te handelen zonder dit niet mij te overleggen.”

2.7.         Eiser en haar gemachtigde hebben Gedaagde meerdere keren aangemaand om 70% van de basiscommissie van de nog lopende boekingen van € 1.433,12 aan Eiser te betalen.

3.            Het geschil

in conventie

3.1.         Eiser vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Gedaagde veroordeelt om aan haar een bedrag te betalen van € 1.433,12 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten en met veroordeling van Gedaagde in de kosten van de procedure en de nakosten. Eiser legt aan haar vordering ten grondslag dat Gedaagde heeft verzuimd om de betaling van haar deel van de commissie over acht boekingen aan haar te voldoen.

3.2.      Gedaagde vindt dat de vordering van Eiser moet worden afgewezen en voert aan dat Eiser voor de betreffende boekingen niet alle werkzaamheden ter afhandeling van haar lopende boekingen heeft uitgevoerd en dat er in de werkzaamheden die Eiser wel heeft verricht fouten voorkwamen.

in reconventie

3.3.      Gedaagde vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis Eiser veroordeelt tot betaling van € 2.551,16. Gedaagde legt aan haar vordering ten grondslag dat het omzetverschil van Eiser tussen de twee touroperators de afgelopen jaren steeds meer dan 10% bedroeg en dat op basis van de overeenkomst de commissie in dat geval dient te worden terugbetaald aan Gedaagde.

3.4.      Eiser vindt dat de vordering van Gedaagde moet worden afgewezen en voert aan dat zij niet op de hoogte is gebracht van de omzetverschillen door Gedaagde en dat er nooit jaarlijks is afgerekend.

4.         De standpunten van partijen en de hoordeling daarvan

in conventie

4.1.      De kantonrechter stelt vast de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd op 1 juli 2018. De kern van het geschil betreft de afhandeling van de laatste acht boekingen en de uitbetaling van de resterende commissie daarvan aan Eiser.

4.2.      Gedaagde voert aan dat Eiser de werkzaamheden voor de afronding van de laatste acht boekingen niet volledig heeft uitgevoerd en dat zij daarmee haar verplichtingen op grond van de overeenkomst niet is nagekomen. Gedaagde was genoodzaakt om deze boekingen zelf af te handelen, waardoor zij kosten heeft gemaakt. Deze kosten overstijgen de vergoeding voor de resterende commissie die zij nog aan Eiser moest voldoen, waardoor zij Eiser niets meer is verschuldigd. Uit de brief van Gedaagde van 5 juli 2018 en de reactie daarop van Eiser blijkt echter dat Gedaagde zonder overleg en op eigen initiatief heeft beslist om de boekingen zelfstandig af te handelen. Hiermee heeft zij ook de verantwoordelijkheid op zich genomen voor de afhandeling van de boekingen. De kosten die Gedaagde hierdoor heeft gemaakt kan zij niet op Eiser verhalen. De kantonrechter verwerpt daarom dit verweer.

4.3.       Daarnaast stelt Gedaagde dat in de werkzaamheden die Eiser wel heeft verricht fouten voorkwamen, waardoor de medewerkers van Gedaagde deze fouten moesten herstellen. Dit verweer slaagt evenmin. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft de gestelde fouten betwist en Gedaagde heeft deze fouten vervolgens niet nader onderbouwd. Daar komt nog bij dat Gedaagde Eiser niet in gebreke heeft gesteld en dat zij Eiser daardoor de mogelijkheid tot herstel van haar eventuele fouten heeft ontnomen. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Eiser van € 1.433,12 moet worden toegewezen.

4.4.       Tegen de gevorderde rente is door Gedaagde geen specifiek verweer gevoerd zodat deze wordt toegewezen.

4.5.       Eiser maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Tevens stelt de kantonrechter vast dat Eiser voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Bet gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen niet het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar over de buitengerechtelijke incassokosten in geval deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan.

4.6.       Gedaagde zal als de in het ongelijk te stellen partij warden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De proceskosten van Eiser worden vastgesteld op:

explootkosten                              € 85,18

– griffierecht                                € 231,00

– salaris gemachtigde                   € 360,00 (2 punten x € 180,00)

Totaal                                          € 676,18

4.7.         De vordering tot vergoeding van de nakosten wordt toegewezen zoals nader in liet dictum bepaald.

in reconventie

4.8.       Ten aanzien van de vordering van Gedaagde tot terugbetaling van de reeds ontvangen commissie verweert Eiser zich met de stelling dat zij door Gedaagde nooit op de hoogte is gebracht van haar omzetverschillen tussen Tui Nederland en C. Dit verweer slaagt. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Gedaagde heeft niet nader onderbouwd dat zij de omzetverschillen jaarlijks met Eiser heeft besproken en Eiser heeft aangestuurd op het aanpassen van haar omzet. Door Eiser niet te waarschuwen dat haar omzet bij de twee touroperators zoveel afweek, heeft Gedaagde Eiser de kans ontnomen om haar omzetverschil bij de twee touroperators aan te passen. Daarbij komt dat in de overeenkomst tussen partijen staat dat een eventuele terugbetaling per jaaromzet wordt berekend. Partijen hebben echter nooit jaarlijks afgerekend, zodat Eiser niet hoefde te verwachten dat deze afrekening bij het einde van de overeenkomst alsnog zou plaatsvinden. Dat maakt het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Eiser de reeds ontvangen commissie moet terugbetalen. Daarom wijst de kantonrechter de vordering van Gedaagde af.

4.9,         Gedaagde zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De kantonrechter ziet aanleiding het aantal punten voor het salaris van de gemachtigde te halveren vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie. De proceskosten van Eiser worden vastgesteld op € 105,00 (0,5 x 1 punt x tarief 210,00).

5.          Beslissing

De kantonrechter:

in conventie:

5.1.       veroordeelt Gedaagde tot betaling aan Eiser van een bedrag groot € 1.433,12 (zegge veertienhonderd drieëndertig euro en twaalf cent), te vermeerderen met reeds verschenen rente tot 24 juli 2019 zijnde € 33,30 en te vermeerderen niet de wettelijke handelsrente vanaf 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele betaling;

5.2.       veroordeelt Gedaagde tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 214,97, te vermeerderen met de wettelijke rente in geval de buitengerechtelijke incassokosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan;

5.3.       veroordeelt Gedaagde in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Eiser vastgesteld op € 676,18, te vermeerderen met de wettelijke rente in geval de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan;

5.4.       veroordeelt Gedaagde, indien niet binnen M dagen na betekening aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 90,00 aan salaris gemachtigde;

5.5.       verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.       wijst af liet anders of meer gevorderde;

in reconventie:

5.7.       wijst de vordering af;

5.8          veroordeelt Gedaagde in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Eiser vastgesteld op € 105,00.

Aldus gewezen door mr. M.C. Groenewegen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Slimmer factureren via onze nieuwsbrief.

  • Blijf bij in wetgeving rondom betalen
  • Waar ging het mis? Lees vonnissen van de rechter
  • Ontvang tips en advies in facturatie

"*" geeft vereiste velden aan

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Start chatgesprek
Stuur een bericht